28
‘U realiseert zich toch wel dat u maanden geleden had moeten planten, hè?’ De stem van het meisje van het tuincentrum klonk ongelovig. Hoe was het mogelijk dat deze – wat zal het zijn – vijfendertigjarige vrouw met haar vragende gezicht zo oud was geworden zonder dat ooit te leren?
Lizzie voelde hoe de moed haar in de schoenen zakte. Ze vond het altijd al lastig om zich staande te houden bij gezaghebbende types, en dit meisje van hooguit drieëntwintig jaar – met haar hoogrode wangen en gezondebuitenluchtair en kittige paardenstaart – keek haar even honend aan als mevrouw Lambert, haar wiskundelerares van vroeger, als Lizzie huiswerk van haar terugkreeg.
‘En zaailingen planten kan ook niet. Mijn advies is om volgroeide planten te nemen. Die zijn al gepot, en voldoende gehard, zodat u ze direct in de volle grond kunt zetten.’ Het meisje gebaarde in de richting van een muur die van onder tot boven onder de rekken met planten stond. Vier lagen vol bloemen, rood en oranje, roze en geel en wit, en alles daartussenin. Rechts stond een bordje met borders en links eentje met hanging baskets en potten.
‘De meeste van deze bloeien nu,’ zei het meisje en ze fluisterde: ‘Als u volgend jaar vroeger begint – echt veel vroeger – dan bespaart u een vermogen.’
Lizzie wist niet of ze zich geschoffeerd moest voelen of dat ze het kind dankbaar moest zijn. Het laatste won, nipt.
Tuinieren was zwaar en verschrikkelijk moeilijk. Tijdens het snoeien, bijknippen en opruimen, was Lizzies zelfvertrouwen gegroeid. Het ergste dat kon gebeuren was dat ze op een verkeerd moment snoeide, zodat een struik dat jaar niet zou bloeien.
Ze begon zich al bijna te verheugen op de uren waarin ze zich kon verliezen in de tuin, met alleen de planten als gezelschap.
Mona zou misschien iets hebben gezegd over de aardstralen. En als Jo erbij was geweest, zou die hebben gelachen en gezegd hebben dat het ongelofelijke onzin was. Maar Nicci hield van tuinieren, dus moest zij er ook iets uit geput hebben; los van een bonte, levende aquarel als ze uit haar keukenraam keek.
Voor Lizzie werd de bezigheid al snel een vorm van meditatie; iets waardoor ze even kon ontsnappen aan de druk van haar normale leven. De kans om na te denken over de problemen die ze normaal verdrong: haar moeder, haar baan, Gerry…
Of een mogelijkheid om daar juist helemaal niet aan te hoeven denken.
Was Nicci daarom zo geobsedeerd door haar tuin? Dat zou ze nooit hebben toegegeven. En misschien gold dat zelfs ook wel voor Lizzies moeder. Die laatste gedachte zette Lizzie snel van zich af.
Maar dingen planten? Ervoor zorgen dat iets tot leven kwam en ging groeien en bloeien, echt iets verzorgen? Dat was een heel ander verhaal. Een verhaal waarvoor ze geen handboek had gekregen.
Toen ze op de basisschool zat, had Lizzies moeder haar een klein stukje grond gegeven, een piepklein schoffeltje met een rood plastic steeltje, en een zakje zaadjes met felrode en oranje bloemen erop, en de naam nasturtium. Lizzie was eerst nog heel enthousiast en wilde dolgraag aan de slag met de zaden – die meer weg hadden van de droge bonen die haar moeder altijd een nacht in het water liet weken voor een lijmachtige soep, dan iets waar leven in zat – om er die wilde bos rode, oranje en goudkleurige bloemen van te maken die de verpakking haar beloofde.
Lizzie knielde naast haar moeder neer en deed haar precies na. Ze maakte groefjes in de grond met het puntje van haar schoffeltje en legde de zaadjes een voor een in de piepkleine loopgraafjes voor ze ze weer met aarde afdekte. ‘Om ze warm te houden,’ zei haar moeder. ‘Als een dekentje.’
Lizzie gaf de zaadjes water, en elke dag uit school rende ze ernaartoe om te zien of er al groene stengeltjes uit de grond kwamen. Maar naarmate de dagen en weken voorbijgingen kwam er alleen maar onkruid op, en verder niets. Lizzie verloor haar belangstelling; alweer een afwijzing die ze niet aankon. Tuinieren kwam daardoor op haar lijstje met dingen die ze niet kon.
Lizzie heeft geen aanleg voor sport.
Lizzie doet haar best, maar dat zie je niet af aan haar cijfers.
Lizzie heeft geen groene vingers.
En nu, nadat ze haar plantjes en twee enorme zakken compost op haar karretje had gehesen, stond Lizzie in de rij te wachten om te betalen. Ze pakte een potje met piepkleine kristalletjes op waarop stond dat die kristalletjes het water vasthielden als je ze met compost vermengde. Dus dan hoefde je minder vaak water te geven. Het leek Lizzie te mooi om waar te zijn, maar de vrouw voor haar kocht een potje, en dus nam zij er ook maar eentje mee.
‘Dat is dan achtenzestig pond en negenendertig pennies alstublieft.’ Lizzie had niet eens gemerkt dat het blonde meisje achter de kassa haar aankopen al had gescand tot ze haar mond opendeed.
‘Achtenzestig pond…? Weet je het zeker?’ Dat was bijna het bedrag dat de enkellaarsjes bij Zara kostten die Lizzie had willen kopen.
‘Ja, maar ik wil het nog wel een keer aanslaan, als u wilt?’ Het meisje glimlachte en keek veelbetekenend naar de rij achter Lizzie.
Lizzie wierp een blik over haar schouder en snapte de hint. Ze gaf haar creditcard aan de caissière. Die laarsjes moesten maar even wachten.
Was dit goed zo? Lizzie ging op haar hurken zitten en bekeek de eerste plantenbak eens goed. Die zag er wat slonzig uit, dellerig zelfs, om haar moeders term maar eens te gebruiken. Het rood en paars en roze van de begonia’s, fuchsia’s en geraniums was overweldigend. Zou Nicci het ook zo hebben gedaan? In Lizzies herinnering waren Nicci’s plantenbakken altijd een woeste mengeling van fluorescerend roze en het rood van Marlboropakjes, maar op de een of andere manier zagen ze er toch stijlvol en modern uit. Zoals teennagels gelakt met Barcelona Rood van Chanel die in een paar zuurstokroze Havaianas gestoken waren. Zoals Nicci zelf.
Lizzie was bang dat ze te ver was gegaan met haar plantenbak. Alsof ze een hele outfit had geïmiteerd uit een tijdschrift en het er toch net niet helemaal goed uitzag. Ze probeerde nog een bak, en dit keer stopte ze kleine veldbloemetjes tussen de geraniums. Maar dat was weer veel te keurig.
Tegen de tijd dat ze vier bakken had gevuld had Lizzie alle combinaties die ze kon verzinnen geprobeerd. Het wilde maar niet lukken. Ze zou zo graag aan Nicci willen vragen wat ze verkeerd deed. Net zoals ze een uur geleden in het tuincentrum zo graag haar moeder om advies had willen vragen over bodemtypes en soorten compost.
In de verte, door het gekwetter van de vogeltjes en het verkeer heen, hoorde Lizzie een telefoon rinkelen. Een telefoon. Misschien die van David, of die van de buren. Het rinkelen stopte, en ze stortte zich weer op de bloembakken. Wit, dat was wat er ontbrak. Een beetje wit om al die kleuren wat te breken. Ze had wat witte begonia’s moeten kopen, en een paar iets lichter roze fuchsia’s. Ze had nog tijd om terug te rijden naar het tuincentrum, maar Lizzie vond dat ze wel genoeg gekoeioneerd was voor één dag. In plaats daarvan maakte ze het laatste restje compost uit de eerste zak leeg in een gemarmerde groene pot die misschien voor koper door moest gaan, en ze schudde er een paar van de kristallen in die water vasthielden. Vervolgens pakte ze wat van haar ouderwetse plantjes. Ze vulde de bak tot ze geen plant meer over had. Toen drukte ze de compost aan, en klaar.
Ze leunde achterover en veegde haar bemodderde handen af aan haar spijkerbroek en glimlachte onwillekeurig. Het was zo… snoezig.
‘Truttig,’ hoorde ze Nicci zeggen. ‘Dullerig.’
Nicci sprak met het soort hoon waarmee ze altijd sprak over Laura Ashley-prints en alles wat naar bloemetjesjurken neigde. Ondanks het feit dat ze dat allebei wel zelf had gedragen met haar Doc Martens en haar geliefde leren jasje toen Lizzie haar pas kende. Lizzie zag Nicci’s gezicht voor zich, met haar opgetrokken neus en uitgestoken tong, alsof iemand haar dwong wormen te eten. ‘Dit is helemaal niets voor mij. Als ik een Engelse cottagetuin had gewild, had ik die wel aangelegd.’
Lizzie haalde haar schouders op. Ze had geprobeerd of ze zich door Nicci kon laten leiden, maar dat was niet gebeurd. Ze zat tussen de planten die ze zelf had uitgekozen, niet omdat ze ze mooi vond, maar omdat ze dacht dat iemand anders ze mooi zou vinden, en ineens drong het tot Lizzie door: ze moest zichzelf zijn. Ze had geen andere keus.
‘Hallo?’
Lizzie sprong op en keek om. Ze dacht dat ze alleen was, maar de stem leek uit de tuin van de buren te komen.
‘Hallo? Is daar iemand?’
Vanuit haar gehurkte positie zag Lizzie niemand, dus stond ze op, liep naar de muur en gluurde daaroverheen. Niets te zien. Lizzie wilde net terugkeren naar haar plantenbakken toen ze de stem weer hoorde.
‘Hallo?’ Er klonk ook geklop.
Nu ze stond hoorde ze dat het geluid van de andere kant van Davids poort kwam. Instinctief bleef ze stokstijf staan. Ze haatte onverwacht bezoek. Zelfs in haar eigen huis kroop ze het liefst achter de bank, als in een tekenfilm, in de hoop dat de onaangekondigde visite vanzelf weer zou verdwijnen.
Lizzie worstelde met zichzelf. Wie het ook was, hij of zij kwam niet voor haar. En degene voor wie hij of zij kwam, was er nu niet. Maar wat nu als die persoon ver had gereisd? Wat nu als David wel met hem of haar had afgesproken, maar hij die afspraak was vergeten?
Niet jouw probleem, dacht ze.
‘Is daar iemand?’ Het was de stem van een vrouw, en haar leeftijd was moeilijk te raden. Niet jong – ouder dan Lizzie – maar ook zeker niet zo oud als haar moeder. Zo te horen had de vrouw het al bijna opgegeven.
‘Een ogenblikje,’ riep Lizzie, deels omdat ze uiteindelijk altijd een braaf meisje was, maar deels ook uit ordinaire nieuwsgierigheid. ‘Ik kom eraan.’
Ze bekeek haar spiegelbeeld in het keukenraam en probeerde tevergeefs het kroezende haar te temmen dat haar gezicht omkranste. Toen deed ze de poort open.
Het gezicht dat haar begroette was bekend en toch ook weer niet. Ouder dan de stem. Kortgeknipt, grijs haar, vogelachtige trekken, ogen die even verbaasd stonden als de hare.
‘Het spijt me dat ik u heb gestoord,’ zei de kleine vrouw. Ze had een grote papieren zak in haar hand. ‘Ik vrees dat ik het verkeerde adres heb. Ik dacht dat David Morrison hier woonde.’
‘Dat klopt.’ Lizzie glimlachte, maar er was iets aan deze vrouw dat haar niet lekker zat… Het voelde als een hele oude herinnering waar ze net niet bij kon. ‘Het spijt me, maar hij is nu niet thuis. En ik weet ook niet precies wanneer hij terugkomt. Ik ben hier alleen om de tuin te doen. Maar kan ik hem iets doorgeven?’
‘O.’ De vrouw klonk verbaasd. ‘U bent de tuinman?’
Lizzie lachte. ‘Niet bepaald. Je moet wel gek zijn om mij te betalen om je tuin te doen. Nee, ik ben een vriendin. En… enfin, dat is een heel verhaal. Ik doe dit om te helpen, meer niet.’
De vrouw keek langs Lizzie naar de tuin. ‘Mooie plantenbakken,’ zei ze.
‘Meent u dat nou? Ik wist het zelf niet zo goed. Ik ben echt wat je noemt een beginner.’
‘Die daar,’ zei de vrouw, met een knikje naar de woeste rode met roze bloemen. ‘Die zijn echt schitterend. Maar die daar vooraan is een tikje te… nou ja, een tikje te dullerig naar mijn smaak.’
‘Dúllerig?’
‘Sorry, ik wilde niet bot zijn.’
‘Nee, daar gaat het niet om. Maar ik ken niet veel mensen die dat woord gebruiken.’
De vrouw haalde haar schouders op. ‘Echt niet? Mijn moeder zei het geloof ik altijd. Eerlijk gezegd heb ik het niet zo op bloemen. In mijn ervaring krijg je van een man alleen bloemen als hij iets uitgevreten heeft.’ Ze leek zich niet op haar gemak te voelen. ‘Maar goed. Ik kwam alleen om dit langs te brengen voor de meisjes.’ Ze hield de zak omhoog. Er staken twee glitterpakjes uit. ‘Zou ik deze misschien hier mogen achterlaten? Ik heb hun verjaardag gemist, en ik wilde hun zo graag nog een cadeautje geven.’
‘Sorry, ja, goh, u vindt me vast erg onbeleefd.’ Lizzie stapte opzij om de vrouw door te laten, maar ineens bedacht ze zich. ‘Nee, sorry, voor ik u binnen kan laten, moet ik eerst weten wie u eigenlijk bent.’
‘Uiteraard,’ zei de vrouw. ‘Dat had ik ook moeten zeggen. Ik ben Lynda Cummings, vroeger heette ik Lynda Webster. Ik ben Nicci’s moeder.’